Futen
1.Anatomie en Leefwijze
Futen zijn echte watervogels met een slank lichaam, een dik, glanzend verenkleed en een korte staart. Zij hebben een lange hals en een puntige snavel. De poten staan ver achter aan het lichaam geplaatst en dienen zowel bij het zwemmen als bij het vliegen als stuurorganen. De zwemvliezen zitten niet tussen de tenen, maar elke teen is afzonderlijk omzoomd met stijve hoornlobben, evenals bij o.a. de Fuutkoeten. Futen zijn matige vliegers (sommige soorten kunnen het vrijwel niet) en onbeholpen lopers. Zij duiken veel en kunnen onder water uitstekend zwemmen. Hierbij vergroten zij hun soortelijk gewicht door het uitdrijven van lucht uit het lichaam en vanonder de veren.
Soms zwemmen zij rond met alleen de kop boven water. Het voedsel bestaat uit allerlei watergedierte. De balts is een ingewikkeld ceremonieel van heftig dansen in en op het water. In het drijvende nest van waterplanten worden drie tot tien witte, al vlug vuilbruine eieren gelegd. Beide ouders nemen de jongen op de rug, veelal verborgen onder de vleugels en rugveren, mee, ook op duiktochten.
2.Soorten en Verspreiding
Er zijn circa twintig recente soorten, de meeste van het geslacht Podiceps. Daarnaast zijn nog acht fossiele soorten bekend.
2.1 Soorten in Nederland en België
In onze streken komen vijf soorten voor, die alle in de zomer veel opvallender zijn dan in hun veelal grijswitte winterkleed. De fuut (P. cristatus) is een algemene broedvogel van het oostelijk halfrond. De totale lengte is ca. 50 cm; in de zomer hebben beide geslachten een zwartbruine kuif en roodbruine 'bakkebaarden'. De roodhalsfuut(P. grisegena), ca. 45 cm, van Eurazië en Noord-Amerika, is in Nederland en België een zeer zeldzame broedvogel, met in de broedtijd witte wangen, een geelachtige snavel en kleine oorpluimpjes. De kuifduiker (P. auritus), ca. 32 cm, eveneens van Eurazië en Noord-Amerika, is in onze streken slechts doortrekker, vooral langs de kust. Hij heeft een kastanjebruine hals en flanken, zwarte kop met om het oog lopende goudkleurige oorpluimen. Hij kan worden verward met de geoorde fuut (P. nigricollis), ca. 30 cm, een tamelijk zeldzame broedvogel, die echter 's zomers een zwarte hals heeft. De dodaars (P. ruficollis), ca. 26 cm, is de kleinste fuut in Nederland en België. Zijn verspreidingsgebied is Eurazië en Afrika. Hij heeft kastanjebruine wangen en keel, en een licht groengele snavelbasis.
2.2 Overige soorten
De dwergfuut ( P. dominicus) van Midden- en Zuid-Amerika en de dikbekfuut (podilymbus podiceps) van Amerika lijken enigermate op de dodaars. De dikbekfuut heeft een zwarte band over de snavel. Een grotere is de Guatemalafuut(P. gigas), die alleen in het Atitlanmeer, op 1600m hoogte, voorkomt of voorkwam, want waarschijnlijk is hij uitgestorven. De Titicacafuut (Centropelma micropterum) leeft op 3800 m hoogte in de Boliviaanse Andes.